• Nie Znaleziono Wyników

Bewonersinvloed in de volkshuisvesting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bewonersinvloed in de volkshuisvesting"

Copied!
119
0
0

Pełen tekst

(1)

WERKDOCUMENT

Bewonersinvloed in de volkshuisvesting

...

..c

u

co

~ "'0

L-a.>

>

co

~

I-

.-o

ê

I-

a.>

::>~

::>

c:

I-

a.>

-

c

I-

a.>

en

C)

z

c:

en

i;

a.>

0.

o

::::J

co

a.>

Redactie:

H. Priemus

l.S. Smid

§ § § § §

@

@)

®

@)

95-11

(2)

BEWONERSINVLOED IN DE

VOLKSHUISVESTING

(3)

OTB-WERKDOCUMENT

Onderzoeksinstituut OTB

Bureau Opleidingen en Kennisoverdracht Technische Universiteit Delft

(4)

BEWONERSINVLOED IN DE

VOLKSHUISVESTING

Redactie: H. Priemus l.s. Smid Bijdragen: A. Duivesteijn J.H. Zwart J.G.M. de Jong L. Koning Y. Verzijden E. Postma C. Witte B.J. Vrolijk B.G.F. Breuls M. Linssen A.P.J.C. Janssen G.J. Candel-van Golde A. van Arkel C. Volmanbeck H. Heeger H.A. Sarolea J. Engels J.J.A. de Ruiter-Zwanikken

(5)

De werkdocumenten van het Onderzoeksinstituut OTB worden uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers

Stevinweg 1 2628 CN Delft tel. 015-783254 In opdracht van: Onderzoeksinstituut OTB Thijsseweg 11 2628 JA Delft · .'

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBUOTHEEK, DEN HAAG Bewonersinvloed

Bewonersinvloed in de volkshuisvesting / red.: H. Priemus en

l.s.

Smid - Delft : Delftse Universitaire Pers. -Ill. - (Werkdocument / Onderzoeksinstituut OTB ; 95-11)

Met. lito opg. ISBN 90-407-1145-3 NUGI 655

Trefw.: bewonersinvloed / volkshuisvesting ; Nederland

Copyright 1995 by Delft University Press, Delft, The Netherlands

(6)

INHOUD

1 INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1

H. Priemus en l.S. Smid 2 EEN PLEIDOOI VOOR EEN WETTELIJKE REGELING HUUR-DERS-VERHUURDERS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5

A. Duivesteijn 2.1 Waarom een wettelijke regeling . . . . ... .. . . . .. . .. . . 5

2.2 Het wetsvoorstel ... . . .. ... . . . 7

3 BEWONERSINVLOED IN DE GEMEENTE UTRECHT . . . . . . .. 11

J.H. Zwart 3.1 Inleiding . . . .. ... .. .. . . 11

3.2 Wijkgericht werken . ... . ... . ... . ... .. . . 11

3.3 Wijkschouwen . .. . . .. . . .. . .. . . .. ... . . .. 15

3.4 Beheerplan sociaal pension . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 17

3.5 Volkshuisvestingsbeleid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 17

4 BEWONERSINVLOED OP HET BELEID VAN VERHUURDERS .. 21

mw. J.G.M. de Jong 5 PRESTATIE-AFSPRAKEN ... . . .. ... .. . . . .. . . . 27

mw. L. Koning 5.1 Huurders zijn mede-investeerders . .. . . .. .. .. . . .. 27

5.2 Organisatie van de Amsterdamse volkshuisvesting . . . . . . . . 28

5.3 Gesprekspartners aan de onderhandelingstafel . . . . . . . . . . . 29

6 CONCLUSIES UIT PARALLELSESSIE A: HUURBELEIDSPLAN-NEN . . . . .. .. . . .. ... . . .. . . .... .. . . . 33 mw. Y. Verzijden

(7)

7 DE TOTSTANDKOMING VAN HET 'HUURBELEIDSPLAN PATRI-MONIUM 1994-1996' EN DE INVLOED VAN HUURDERS OP DE

INHOUDELUKE BELEIDSVORMING . . . . . . . . . . . . . . .. 35

E. Postma 7.1 Inleiding.. . . .. . . 35

7.2 Organisatie overleg met huurders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

35

7.3 Overlegfrequentie ... . . .. . . .. .. . . .. 36

7.4 Het huurbeleid in 1993 . . . 36

7.5 Het huurbeleidsproces in 1994 . . . . . . . . . . . . . . . . 37

7.6 ANYMO. .. . . 40

7.7 Kritiek bewonersvertegenwoordigingen op ANYMO-model . . . . 41

7.8 Resumerend... . . 41

8 BEWONERSINVLOED OP HET HUURBELEID . . . . . . . . . . 43

C. Witte 8.1 Inleiding.. . . .. . . .. . . 43

8.2 Invloed van de Bewonersraad . . . .. . . 43

8.3 De beoordeling van het ANYMO-stelsel . . . . . . . . . . . . 44

9 HUURDERS BOUWEN IN MAASTRICHT MEE AAN HET HUUR-BELEID . . . .. . . 47

B.J. Vrolijk 9.1 Experiment 1994: huurders betrekken bij het opstellen van een huurbeleidsplan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 48

9.2 Het resultaat: een huurbeleidsplan (1994, 1995, .... ) . . . 49

9.3 Concrete resultaten 1994 . . . .. . . 50

9.4 Populariteitswaardering . . . . . . . . . . . . . .. 52

9.5 Evaluatie en aanbevelingen voor komende jaren . . . 53

9.6 Het huurbeleidsplan 1995 en huurdersinvloed: NOG SPECIFIE-KER . .. .. . . ... . . .. 54

10 ERV ARINGEN VAN DE HUURDERS MET HET SAMEN OPSTEL-LEN VAN EEN HUURBELEIDSPLAN . . . .. . . 57

B.G.F. Breuls 11 CONCLUSIES UIT PARALLELSESSIE B: WUK- EN BUURTBE-HEER . . . 59

mw. M. Linssen 12 OPRICHTING VANEEN PROFESSIONEEL BUURTBEHEERBE-DRUF .. .. . . ... ... 61

A.P.J.C. Janssen 12.1 Profielschets van de wijk Oostermaas .. . . 61

(8)

12.5 Haalbaarheidsonderzoek Buurtbeheerbedrijf Oostennaas ... . . . 65

12.6 Bedrijfseconomische haalbaarheid . . . . . . . . . . . . . . .. 66

12.7 Maatschappelijke haalbaarheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66

12.8 Literatuur . .. . . . .. . . .. . . .. . . 68

13 BUURTBEHEERBEDRIJF ESBEWEE: EEN KRACHTIG INSTRU-MENT IN HET BUURTBEHEER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 69

mw. G.J. Candel-van Golde en F. Kusters 13 .1 Inleiding... . . . .. . .. . ... . . .. . .. 69

13.2 Onze werkwijze . .. .. . . .. . .. . . 69

13.3 Het activiteitenpakket . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 70

13.4 De betrokkenheid van bewoners. . . . . . . . . . . . . . . . .. 71

13.5 Lessen uit de ervaringen . .. . . .. .. . . 72

14 WLJImEHEER KLARENDAL . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 73

A. van Arkel

15

ACTIVITEITEN VAN HET WUKPLATFORM KLARENDAL 77 mw. C. Volmanbeck 15.1 Inleiding .. . . 77

15.2 Wat is de rol van de bewoners? . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 78

15.3 De verwachting voor de komende tijd . . . .. . . 78

16 CONCLUSIES UIT PARALLELSESSIE C: AFWEGING RENOVA-TIE OF SLOPEN . . . 81

H. Heeger 17 OVER DE RECHTEN VAN DE HUURDER BU DE AFWEGING SLOOP/RENOVATIE . . . 83

H.A. Sorolea 17.1 Inleiding.. . . .. . . 83

17.2 Publiekrechtelijke vergunningen in vogelvlucht . . . . . . .. 84

17.3 De rechtspositie van de huurder, die geconfronteerd wordt met plannen tot sloop/renovatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 85

17.4 Het recht op huurbescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85

17.5 De gedoogplicht inzake 'dringend nodige reparaties' . . . 86

17.6 In beginsel geen gedoogplicht voor verbeteringen . . . ... . . 87

17.7 Sloopplannen . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87

17.8 Tot slot. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 89

Bijlage I . .. . . .. 91

Bijlage 11 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93

Bijlage III . .. . . .. . . 95

(9)

19 BEWONERS X POLITIEK

=

RENOVATIE IN PLAATS VAN

SLOOP? . . . . ... . . .. . . .. . . ... .. . . .. . . . 103

mw. I.I.A. de Ruiter-Zwanikken 19.1 Hoe het begon . . . .. .. . . .. 103

19.2 Een nieuw college . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 103

19.3 Sloopplannen voor de Erica-woningen . . . . . . . . . . . . . . .. 104

19.4 Politieke lobby . . . ... ... .. . . . . . . . . 104

(10)

1

INLEIDING

H. Priemus en l.s. Smid Onderzoeksinstituut OTB

In de volkshuisvesting zou de rol van bewoners gelijkwaardig moeten zijn aan de rol van gemeenten en verhuurders. Uit onderzoek van het OTB blijkt dat de rol van bewoners als gesprekspartner nog niet uit de verf komt. Bewonersorganisaties, gemeenten en verhuurders zijn bezig om de rol van bewoners vorm te geven. In de praktijk blijkt dat dit op verschillende maniereI1 gebeurt. De contacten tussen de partijen in de volkshuisvesting variëren van berichtgeving in bewonersbladen tot volwaardige onderhandelingen. De contacten worden in het ene geval onderhouden door individuele huurders en in het andere geval door huurdersorganisaties. De ervaringen met deze contacten zijn wisselend.

Deze verschillen in aanpak, de ervaring met bewonersinvloed en de mate van tevredenheid over de invloed stonden centraal tijdens de studiedag Bewonersinvloed in de volkshuisvesting, door het OTB samen met de Woonbond georganiseerd. Deze bundel bevat de bijdragen van de sprekers.

Tijdens het ochtendprogramma (hoofdstuk 2 t/m 5) werd ingegaan op de rol van bewoners bij het volkshuisvestingsbeleid van gemeenten en sociale verhuurders in het algemeen. Het middagprogramma bestond uit drie parallelsessies. De hoofd-stukken 6 tlm 10 bevatten de bijdragen van parallelsessie A: Huurbeleidsplannen.

Het verslag van parallelsessie B: Wijk- en buurtbeheer staat in hoofdstuk 11. Dit wordt gevolgd door de bijdragen van de sprekers (hoofdstukken 12 tlm 15).

In hoofdstuk 16 staan de conclusies uit parallelsessie C: Afweging renovatie of slopen.

In de hoofdstukken 17 tlm 19 zijn de bijdragen van de inleiders opgenomen.

In hoofdstuk 2 zet Duivesteijn het belang van zijn initiatiefwet uiteen.

Zwart (hoofdstuk 3) licht in zijn bijdrage toe hoe de gemeente Utrecht bewoners meer bij het beleid en de beleidsontwikkeling betrekt. Speciale aandacht krijgt de invloed van bewoners op het volkshuisvestingsbeleid. Om de bewoners meer bij het beleid te betrekken heeft de gemeente Utrecht gekozen voor wijkgericht werken. Samen met de bewoners worden in de wijk de problemen gesignaleerd en wordt er gezocht naar oplossingen.

(11)

In hoofdstuk 4 legt mevrouw De Jong uit hoe de bewonersparticipatie is vormgege-ven bij de SCW in Amersfoort. De SCW kent verschillende participatieniveaus (woning, buurt, totaal bezit). De participanten (VHB, huurderscommissie en huurder) hebben inspraak: op verschillend niveau. De inspraak kan de status hebben van mee weten, mee praten, mee beslissen of gekwalificeerd adviesrecht.

Het ochtendprogramma werd afgesloten met de bijdrage van mevrouw Koning (hoofdstuk 5). Haar bijdrage gaat in op de prestatie-afspraken die gemaakt zijn (en worden) in Amsterdam tussen gemeente, corporaties en huurders(organisaties). In hoofdstuk 6 heeft de voorzitter van de parallelsessie Huurbeleidsplannen, me-vrouw Verzijden, de tips die uit de discussie naar voren kwamen op een rij gezet. Postma en Witte, respectievelijk werkzaam bij de Woningsticht~g Patrimonium Amsterdam en lid van de Bewonersraad Patrimonium geven ieder vanuit hun eigen visie aan hoe de bewonersinvloed in de praktijk geregeld is. Aan de hand van de totstandkoming van het huurbeleidsplan 1994-1996 geven zij aan hoe het proces verlopen is.

Woningbouwvereniging Beter Wonen uit Maastricht heeft de huurdersorganisaties in een vroeg stadium betrokken bij de ontwikkeling van het huurbeleidsplan. In de hoofdstukken 9 en 10 gaan zowel een medewerker van de woningbouwvereniging (Vrolijk) als een lid van de huurderswerkgroep (Breuls) in op de totstandkoming van het huurbeleidsplan en het succes van deze samenwerking.

In parallelsessie B stond het wijk- en buurtbeheer centraal. Mevrouw Linssen (hoofdstuk 11), somt de tips op die uit de discussie naar voren kwamen. In de Maastrichtse wijk Oostermaas wilde men de bewoners meer bij het beheer van hun wijk betrekken. In navolging van de Franse Régies de quartier is het professionele buurtbeheerbedrijf eSBeWee opgericht. Janssen (hoofdstuk 12) zet uiteen waarom voor deze opzet gekozen is en aan welke voorwaarden het buurtbeheerbedrijf moest voldoen. Het buurtbeheerbedrijf streeft ernaar om met betaalde opdrachten betaald werk voor buurtbewoners te scheppen. Op deze wijze worden part-time banen geschapen. In hoofdstuk 13 (Candel-Van Golde en Kuoters) belichten medewerkers van het Buurtbeheerbedrijf eSBeWee het succes van de oprichting. ESBeWee is een krachtig instrument in het buurtbeheer , het zorgt voor werkgelegenheid en voor het behoud van de kwaliteit in de buurt.

Met de sheets van Van Arkel (hoofdstuk 14) wordt een beeld geschetst van het buurtbeheer in de Arnhemse wijk Klarendal. Zeven jaar geleden is hier op initiatief van de wijk gestart met het buurtbeheer. In hoofdstuk 15 gaat Volmanbeck in op de concrete resultaten die door het wijkplatform Klarendal met het buurtbeheer bereikt zijn.

De derde parallelsessie was gewijd aan het thema renovatie of slopen. Achtereenvol-gens kwam hierin aan de orde wat de bewonersrechten zijn bij sloop- en renovatie-plannen (Sarolea, hoofdstuk 17) en wordt er een voorbeeld gegeven van een woningcomplex in Laren dat na aanvankelijke sloopplannen door druk vanuit de

(12)

politiek nu toch gerenoveerd wordt (hoofdstukken 18 en 19). In hoofdstuk 16 geeft Heeger kort aan welke tips naar voren kwamen in de discussie.

Zowel de studiedag als deze bundel geven de beleidsthema's aan waarop de bewo-nersinbreng zich zou kunnen concentreren. Naast de vele situaties waarin er van een effectieve bewoners invloed nog weinig terechtkomt zijn er in de praktijk toch ook vele lichtpunten die illustreren dat het anders en beter kan.

(13)
(14)

2

EEN PLEIDOOI VOOR EEN WETTELIJKE

REGE-LING

HUURDERS-VERHUURDERS

A. Duivesteijn Tweede Kamer, PvdA

2.1 Waarom een wettelijke regeling

In de traditie van de Nederlandse volkshuisvesting past een zekere mate van zorg voor de huurders. Het zou een te betreuren situatie zijn wanneer de stelselwijziging een eenzijdige uitwerking als resultaat zou hebben en daarmee belangrijke waarden die de Nederlandse volkshuisvesting kenmerkt verloren zou laten gaan. Gelijkwaar-digheid van beide partijen is een van die waarden en terecht was dit in de nota Vhv dan ook een basisvoorwaarde bij de invoering van de stelselherziening. Initiatiefne-mer ondersteunt deze benadering. Juist daar waar de traditionele rollen veranderen is het van groot belang dat ten tijde van en als gevolg van een transformatieproces geen groepen gedupeerd worden. Juist daar waarin in het oude systeem de rijksoverheid belangrijke bevoegdheden had om het samenspel tussen huurders en verhuurder in positieve zin te bevorderen kan bij onvoldoende werkende regelgeving in de nieuwe situatie een vacuüm ontstaan.

Het Sociaal Cultureel Planbureau omschrijft de huidige situatie in de volkshuisves-ting als volgt: "in een korte periode, van 1988 tot en met 1993, is het naoorlogse beleid op zijn kop gezet en bevindt de volkshuisvesting zich nu in een overgangsfase waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn"l.

Een aspect kan thans met zekerheid worden vastgesteld: de positie van de huurders en hun organisaties is er geenszins op vooruit gegaan. Integendeel, deze is aantoon-baar verslechterd, de positie van de huurders in relatie tot de verhuurder is belang-rijk verzwakt.

Het ontbreken van het gewenste evenwicht moet zelfs worden aangemerkt als een reële bedreiging voor het functioneren van het stelsel zelf en daarmee de beoogde zelfregulering van de volkshuisvesting. De opvatting van de vroegere staatssecretaris van VROM en de vertegenwoordigers van de verhuurdersorganisaties NWR en NCIV dat het totstandbrengen van een overleg tussen huurders en verhuurder vooral een aangelegenheid is van de individuele verhuurder en zijn huurders, biedt geen garantie voor een zorgvuldige regeling van het overleg.

(15)

Bij de behandeling van de begroting Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op 1 november 1994 hebben. meerdere fracties aandacht gegeven aan de slechte positie van de huurders. Voor de leden Esselink en Duivesteijn was het aanleiding de Kamer een motie voor te leggen waarin de regering werd verzocht nog voor 'de volgende huurverhogingsronde van 1 juli 1995' te komen tot een wijziging van de Huurprijzenwet Woonruimte. De wijziging beoogde procesvoorwaarden t'e stellen aan het overleg tussen huurders en verhuurder bij de jaarlijkse huurprijsstij-ging . Hoewel de meerderheid van de Kamer de motie heeft aangenomen is de beoogde wijziging nog piet bij de Kamer ingediend.

De huidige staatssecretaris onderschrijft het belang van een goed overleg tussen huurders en verhuurder maar wil de praktijk van de nieuwe ordenin~ afwachten. Bij de behandeling van de begroting 1995 van het hoofdstuk Volkshuisvesting in de Tweede Kam~r stelde de staatssecretaris: 'Ik wil de nieuwe ordening de ruimte en de tijd geven om zichzelf te bewijzen. Ik zal de ontwikkeling consciëntieus monitoren en mijn conclusies tre~en uit de opgedane ervaringen'. (Handelingen TK 18, 1994). Anders dan de staatssecretaris is initiatiefnemer van mening dat het onverstandig is te wachten tot dat is aangetoond of de resultaten wel of niet positief zijn. Het betreft namelijk niet alleen de relatie tussen sociale verhuurders en hun huurders. Het gaat wel degelijk ook om de relatie die de particuliere verhuurder heeft met zijn huur-ders. Deze relatie is, in tennen van medezeggenschap, ronduit slecht te noemen. Er zijn geen werkelijke aanwijzingen voor structurele verbetering. Een evaluatie van de huidige stand van zaken zal zeker nog twee jaar op zich laten wachten. Mocht de conclusie zijn dat een wettelijke regeling onvermijdelijk is dan zijn daarmee zeker nog twee jaar mee gemoeid. Dat alles gaat dan nog voorbij aan het. feit dat er ook bij een positief resultaat nog rechtsgelijkheid verlangt dat huurders overal dezelfde rechten hebben. Het verschil in machtspositie van de huurders ten opzichte van de kopers zal nooit kunnen verdwijnen, omdat de huursector altijd het vangnet zal vonnen voor zwakkere groepen op de woningmarkt, waarvan de belangen bij uitstek door de politiek behartigd zullen moeten worden. Om die reden ligt het ook voor de hand dat van overheidswege wordt aangegeven wat de onderhandelingspositie van de huurders is. In een vrijere woningmarkt is de overheid bij uitstek verantwoordelijk voor 'zwakkere groepen in de samenleving' aldus het SCP2. Initiatiefnemer wil zich hierbij met overtuiging aansluiten.

De nieuwe regelgeving moet worden geplaatst in het kader van de omvangrijke deregulering van de volkshuisvesting van de afgelopen jaren en is onvermijdelijk om de rechtspositie van de huurders op een verantwoorde en eigentijdse wijze te regelen. Een regeling op het overleg huurders en verhuurder kan een belangrijke basis leggen voor zelfregulering tussen huurder en verhuurder overeenkomstig de lijn van de stelselwijziging. De overheid kijkt daarin op gepaste afstand toe hoe twee gelijkwaardige partijen met elkaar in goed overleg komen tot een verantwoord beheer van de woningvoorraad. Het is leuk wonen in Nederland, ook in een huurhuis!

(16)

2.2 Het wetsvoorstel

Met onderhavig wetsvoorstel wordt beoogd de stelselherziening zoals deze op het terrein van de volkshuisvesting is doorgevoerd te completeren. Dat gebeurt naar de mening van initiatiefnemer niet door ervan uit te blijven gaan dat het overleg door de verhuurder 'in vertrouwen' wel tot stand wordt gebracht, maar door het overleg volgens vastgestelde regels, verwachtingen en prestaties ten opzichte van elkaar te regelen. Met de aanvaarding van het wetsvoorstel wordt bewerkstelligd dat beide partijen, huurders en verhuurder, op een gelijkwaardige wijze met elkaar kunnen overleggen.

Omdat de wet vooral beoogt het overleg te regelen zijn vormgeving en inrichting van het voorstel analoog aan bestaande kaderwetten die overlegsituaties regelen tussen particuliere partijen: de Wet op de Ondernemingsraden en de Wet medezeg-genschap cliënten zorginstellingen. Bijkomend voordeel hiervan is dat verhuurders als werkgever bekend mogen worden verondersteld met de methodiek van de Wet op de ondernemingsraden. De invoering van voorliggende wet zal daarmee worden vereenvoudigd.

Voor het overleg van huurders en verhuurder kan bovendien volstaan worden met een vereenvoudigde regeling. Het gaat in de wet niet om het overnemen van verantwoordelijkheden. Het gaat om het opbouwen van een kader waarin verhuur-ders hun huurverhuur-ders en hun organisaties bij beleid en beheer betrekken. Op deze manier worden de basis gecreëerd waarop beide partijen kunnen komen tot een meer gelijkwaardige relatie, waarin beider visies op het te voeren beleid aan de orde kunnen komen. Zij kunnen dit naar behoefte onderling verder uitwerken.

De volkshuisvestelijke uitwerking van de wet is gebaseerd op reeds door de Tweede Kamer geaccepteerde regelgeving. De verwachting is gerechtvaardigd dat beide partijen zoveel gemeenschappelijke belangen hebben dat zij in een vruchtbaar overleg tot gezonde verhoudingen binnen de volkshuisvesting kunnen komen, waarmee de kwalitatieve instandhouding van de bestaande woningvoorraad gediend is.

De hoofdlijnen van het wetsvoorstel zijn: De Huurdersraad. Het ontbreken van een herkenbare en aanspreekbare centrale regeling staat een goed overleg tussen huurders en verhuurder in de weg. Uit de NWR-enquête3 blijkt tussen de verhuurders onder-ling grote verwarring te bestaan over wat de beste overlegstructuur is en wie daarin de meest geëigende partners zijn. De huurdersraad, waarin de huurders door middel van actief en passief kiesrecht kunnen participeren, is een adequate regeling voor een heldere vertegenwoordiging van huurders. Met de huurdersraad ontstaat eenduidig-heid in de structuur van de belangenbehartiging. ook voor de verhuurder creëert het een heldere structuur van een gekozen vertegenwoordiging van huurders.

(17)

Waar het om overleg gaat bestaat er geen principieel onderscheid tussen huurders van sociale verhuurders en van particuliere verhuurders. In beide situaties worden huurders met dezelfde vraagstukken geconfronteerd aangaande het beheer van de woning en de woonomgeving. Theoretisch kan het zo zijn dat een aantal huurders bij particuliere verhuurders fInancieel draagkrachtig genoeg is om bij ongenoegen over het beleid van de verhuurder te verhuizen. Dit laat echter onverlet het feit dat een woning niet een produkt is dat zich eenvoudig laat inwisselen voor een gelijk produkt van een ander merk. Terecht sprak de Commissie Huurder Verhuurders van

'sociale drempels om te kunnen verhuizen'.4

Overlegvergadering: De hier voorgestelde wet regelt vooral het overleg zelf en doet géén uitspraken over de wijze waarop het beleid gevoerd moet worden. Dat is een zaak van beide 'marktpartijen'. De invoering van de wet beoogt beide partijen een gelijkwaardige positie te geven in het overleg. Dit laat onverlet de eigen verantwoor-delijkheden van beide partijen. Huurders behouden hun individuele rechtsbescher-ming en verhuurders blijven uiteindelijk verantwoordelijk voor de wijze waarop het verhuurbedrijf wordt geleid. Het feitelijke overleg vindt plaats in de overlegvergade-ring waarin de huurdersraad en de verhuurder elkaar ontmoeten.

Bevoegdheden huurdersraden: In de wet wordt de verhuurder de verplichting opgelegd de huurdersraad advies te vragen over een aantal expliciet genoemde voorgenomen besluiten van algemeen belang voor het functioneren van het verhuur-bedrijf. Dit betreft, naast de hierna te bespreken 'instemmingsonderwerpen' een aantal onderwerpen op het terrein van de doelstelling zeggenschap, organisatie en exploitatie, welke ingevolge de Wet op de Ondernemingsraden ook aan de onderne-mingsraad voor advies moeten worden voorgelegd.

Het advies moet tijdig worden gevraagd, opdat het nog wezenlijk van invloed kan zijn op het te nemen besluit. Daarnaast is bepaald dat de huurdersraad ook onge-vraagd mag adviseren over de genoemde onderwerpen en over andere onderwerpen die voor de huurders van belang zijn. Deze bepaling opent voor de huurdersraad de mogelijkheid ook actief bepaalde wijzigingen in het beleid van de verhuurder ten aanzien van het verhuurbedrijf na te streven. De verhuurder mag een advies van de huurdersraad, gevraagd en ongevraagd, niet zomaar naast zich neerleggen. Als hij een advies niet wil opvolgen, moet hij daarover eerst met de huurdersraad overleg-gen; een van het advies afwijkende beslissing moet onder opgave van de redenen voor die afwijking, aan de huurdersraad worden medegedeeld.

Naast dit adviesrecht is de huurdersraad een instemmingsrecht toegekend ten aanzien van bepaalde voor huurders specifIeke van belang zijnde aangelegenheden. Dit instemmingsrecht is overigens niet absoluut in de zin dat de huurdersraad een vetorecht zou toekomen. Voor de vormgeving van het instemmingsrecht is aangeslo-ten bij het de· huurdersraad algemeen toekomende adviesrecht. Indien de

(18)

huurders-raad een advies heeft uitgebracht over een instemmingsonderwerp, mag de verhuur-der in beginsel geen van het advies afwijkende besluit nemen.

Als sluitstuk op het instemmingsrecht van de huurdersraad bepaalt het wetsvoorstel dat de huurdersraad de nietigheid van een besluit kan inroepen indien de verhuurder een besluit heeft genomen zonder de instemming van de huurdersraad gevraagd of verkregen te hebben. Ten einde de status van een dergelijk besluit niet te lang in het ongewisse te laten, is de bevoegdheid van de huurdersraad op de nietigheid (schrifte-lijk) een beroep te doen, beperkt tot een maand nadat het besluit hem is medegedeeld of hij van de uitvoering van het besluit kennis heeft gekregen.

Annex aan het advies- en instemmingsrecht van de huurdersraad voorziet het wetsvoorstel in de verplichting voor de verhuurder de huurdersraad tijdig alle inlichtingen te verstrekken, die deze nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. Voorts moet de verhuurder ten minste eenmaal per jaar algemene inlichtingen verstrekken over het gevoerde en het te voeren beleid. Naar aanleiding van het verstrekken van deze inlichtingen kan de huurdersraad desgewenst met de verhuur-der in algemene zin overleggen over de gang van zaken.

Naleving: Het sluitstuk van de regeling is de nalevingsregeling. Het westvoorstel kent aan de huurders bevoegdheden toe, waarvan zij gebruik kunnen maken. Het ligt derhalve voor de hand het toezicht op het naleven van de wettelijke regeling vooral bij de huurders (en de huurdersraad) te leggen.

In het wetsvoorstel worden twee categorieën nalevingsverschillen onderscheiden. De eerste categorie vormen geschillen met de verhuurder over de naleving van een aantal uit het wetsvoorstel voortvloeiende verplichtingen, waarvan de naleving conditio sine qua non is voor het tot stand komen van de met het wetsvoorstel medezeggenschap van huurders.

Dit betreft de verplichtingen tot instelling van een huurdersraad, . tot het treffen van een regeling die waarborgt dat de huurders invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van het bestuur en tot het jaarlijks verstrekken van algemene gegevens over het gevoerde en te voeren beleid. Deze wezenlijke verplichtingen zijn zodanig concreet dat nauwelijks verschil van mening zal kunnen bestaan over de vraag of de verhuurder deze heeft nageleefd. Indien naleving achterwege is gebleken, kunnen huurders of de huurdersraad door tussenkomst van de kantonrechter bewerkstelligen dat de verhuurder de wet alsnog naleeft. Ter voorkoming van nodeloze procedures is evenwel bepaald dat de weg naar de kantonrechter eerst openstaat nadat de verhuur-der gesommeerd is alsnog de wet na te leven en daaraan niet binnen een redelijke termijn heeft voldaan.

De keuze voor de kantonrechter is bepaald door de overweging dat aldus een eenvoudig toegankelijke beroepsgang kon worden opengesteld. Het creëren van een administratiefrechtelijke voorziening lag niet voor de hand.

Het wetsvoorstel bevat ook een aantal verplichtingen voor de verhuurder, welke voor een goed functioneren van de medezeggenschap in de instelling van groot belang zijn, maar over de correcte naleving waarvan door de aard van de verplichtingen

(19)

betreft de verplichting van de verhuurder tot het (tijdig) vragen van advies van de huurdersraad over daarvoor in aanmerking komende voorgenomen besluiten, tot het voeren van overleg alvorens van een advies af te wijken, tot het doen van een gemotiveerde mededeling inzake een afwijking van een advies, tot het (gevraagd en ongevraagd) tijdig verstrekken van informatie die de huurdersraad voor de vervulling van zijn taak nodig heeft en tot het openbaar maken van bepaalde stukken. Het lijKt raadzaam dergelijke geschillen in eerste instantie voor te leggen aan een commissie die - meer dan de rechter - over specifieke kennis inzake de omstandigheden en verhoudingen van beide betrokken partijen beschikt. Mede ter voorkoming van ongewenste gevolgen voor de werklast van de rechterlijke macht is er in het wetsvoorstel dan ook voor gekozen een commissie huurders verhuurper in te stellen, die op verzoek van de huurdersraad of de verhuurder in dergelijke geschillen een bemiddelde rol kan spelen. De commissie heeft de mogelijkheid zelf te komen tot een uitspraak in het geschil. Mocht de huurdersraad of de verhuurder de uitspraak van de commissie huurders verhuurder niet naleven, kan de belanghebbende uiteraard daartegen opkomen bij de burgerlijke rechter.

Bestuurlijke en financiële lasten: In zijn algemeenheid gesproken zullen de meeste verhuurbedrijven en verhuurders vormen van overleg hebben met huurders, bewo-nerscommissies en eventueel huurdersorganisaties. Daarnaast mag ervan worden uitgegaan dat er een regelmatige vorm van informatieverstrekking is van de verhuur-der naar de huurverhuur-ders. In die zin zal de wet in de dagelijkse praktijk eerder een stroomlijning betekenen van het bestaande bestuurlijke werk en zullen de financiële.

lasten niet of niet noemenswaardig toenemen. Slechts organisaties die geen gewoonte hebben opgebouwd met overleg en informatieoverdracht worden geconfronteerd met een verzwaring van de bestaande bestuurlijke en financiële lasten.

Principieel moet hiervan echter worden gezegd dat in de huidige tijd dergelijk kosten behoren tot de normale bedrijfskosten. Zoals sociale verhuurders gelden uittrekken voor hun belangenbehartiging door de koepelorganisaties, zo behoort het investeren in een goed en gelijkwaardig overleg met de eigen huurders en hun organisaties tot het reguliere werk binnen de exploitatie van het verhuurbedrijf.

Deze bijdrage is overgenomen uit de memorie van toelichting van het Voorstel van wet van het Lid Duivesteijn houdende regels ter bevordering van de medezeggenschap van huurders op het functione-ren van verhuurbedrijven van woongelegenheden (Wet op het overleg huurders verhuurder). Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 24080, Den Haag (SOU).

(20)

3

BEWONERSINVLOED IN DE GEMEENTE

UTRECHT

J.H. Zwart

Wethouder Wonen en Monumenten, gemeente Utrecht

3.1 Inleiding

Eigenlijk zou deze bijdrage moeten komen van een Utrechtse bewoner. Hoe ervaart een bewoner in Utrecht zijn/haar mogelijkheden om invloed uit te oefenen op het beleid? Gemeenten werken immers steeds meer klantgericht en vanuit die optiek is een bijdrage van zo'n klant wellicht betrouwbaarder dan die van een bestuurder. Niet dat bestuurders onbetrouwbaar zijn maar als ondernemer in een monopolieposi-tie kun je een vertekend beeld hebben van wat je klanten willen.

Hoewel ik zelf ook bewoner ben, is dit toch een bijdrage van een wethouder met portefeuille Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Stadsbeheer, Wijkbureau's, Ontwikkelingsbedrijf en Monumenten. Een bijdrage uit de breedte van deze porte-feuille. Bewonersinvloed op het wonen en de woonomgeving, op de leefbaarheid in de wijk, in de stad. In Utrecht wordt nu sinds 1994 in de hele stad wijkgericht gewerkt. Utrecht wil de bewoners en belanghebbenden meer bij het beleid en de beleidsontwikkeling betrekken. Hoe dit in zijn werk gaat, komt in het eerste gedeelte van deze bijdrage aan bod.

Het tweede gedeelte is toegespitst op de bewonersinvloed op het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid .

3.2 Wijkgericht werken

Utrecht heeft al enige jaren geleden gekozen voor het Wijkgericht werken.

Figuur 3.1 Wijkgericht werken

-E

wijkgericht werken

democratisering stedelijke vernieuwing

(21)

Voorgeschiedenis

stadsvernieuwing als kraamkamer 1984 proef territoriale organisatie

doel: vergroting invloed burgers

betere afstemming en samenhang binnen gemeente decentralisatie van regelgeving en budgetten 1987 evaluatie proef territoriale organisatie

uitbreiding naar alle (5) stadsvernieuwingswijken 1988 instelling Dienst Wijkbeheer en Stadsvernieuwing

opdracht: verder vormgeven aan wijkgericht werken vergroten democratie en efficiency 1990 proef wijkgericht werken in drie naoorlogse wijken

1991 nota democratisering: verdere uitbouw wijkgericht werken als één van de drie sporen van democratisering

1994 uitbreiding wijkgericht werken naar hele stad

verbreding wijkgericht werken tot drie aandachtsvelden: - reconstructie en renovatie

- onderhoud en beheer

- welzijn en sociale vernieuwing

Wijkgericht werken is één van de drie sporen waarlangs de gemeente Utrecht vorm en inhoud wil geven aan democratisering.

Kenmerken van het wijkgericht werken zijn:

- verkleining van de afstand tussen de gemeente en bewoners

door de vestiging in de wijk en het feit dat men zo binnen kan lopen, is de afstand letterlijk kleiner. De mogelijkheid om vragen te stellen, informatie op te halen, deel te nemen aan planontwikkeling, je mening te kunnen geven e.d. maakt de afstand ook figuurlijk kleiner. Daarnaast komt ook het bestuur regelmatig de wijk in (wijkcommissie) en kunnen bewoners in hun eigen wijk met gemeente-raadsleden en bestuurders in discussie treden.

- wijksgewijze benadering en organisatie

dat wil zeggen uitgaan van de wijk als werkgebied en dus ook wijksgewijze organisatie van gemeentelijke diensten.

Wijkgericht werken is niet alleen werken op het schaalniveau van de wijk, maar ook ...

(22)

- toename van de zeggenschap op wijkniveau

bewoners en organisaties (onder meer winkeliersverenigingen, woningcorporaties, bewonersorganisaties en beheergroepen) krijgen meer zeggenschap over wat de gemeentelijke diensten de wijk aanbieden;

- actieve benadering van de vraag

de gemeente stelt zich niet alleen open voor vragen en behoeften van burgers en andere belanghebbenden, maar peilt die behoeften ook zelf. Bijvoorbeeld via belevingsonderzoeken, marktonderzoeken, benadering van sleutelfiguren in de wijk, overleggroepen, wijkschouwen, e.d.

Bij deze twee punten plaats ik wel de kanttekening dat de vragen en behoeften van bewoners en betrokkenen niet zonder meer tot uitgangspunt worden genomen. Duidelijk moet worden wat de kern van het probleem of de vraag is, wiens probleem het eigenlijk is, welke oplossing het meest wenselijk is en wie aan die oplossing kan bijdragen. Daarnaast zijn er ook vragen waarvoor een stedelijke belangenafweging moet plaatsvinden;

- vergroting betrokkenheid bij woon- en leefmilieu

bewoners en organisaties in de wijk worden meer betrokken bij de verbetering van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu of bij het beheer van voorzieningen in de wijk die daartoe bijdragen (voorbeelden zijn: Schoon Votulast, graffiti-project, beheer buurtfietsenstalling) .

Dus:

- geen bestuurlijke decentralisatie;

- meer dan louter ambtelijke deconcentratie.

Ontwikkeling van vraaggericht naar marktgericht werken. Dus ook: zorgen voor realisering van het gewenste aanbod met behulp van externe partijen.

Het wijkbureau is een onderdeel van de gemeentelijke organisatie en gevestigd in de wijk.

De bemensing van het wijkbureau is: - Wijkmanager - Assistent wijkmanager - Management assistent Medewerker wijkbureau loket administratie secretariaat - Gemandacheerde ambtenaar: DSB welzijn politie

(23)

Figuur 3.2 Wijkindeling gemeente Utrecht - Gemandateerde ambtenaar: DRO DVH OGU - Projectleider

Toelichting gemandateerde ambtenaar: deze medewerkers hebben hun werkplek in de wijk, terwijl ze in dienst zijn bij de dienst Stadsbeheer, de dienst Welzijn of de Politie (dus: gemandacheerd = gemandateerd

+

gedetacheerd). Gemandateerde ambtenaren werken vanuit de vakdienst incidenteel op het wijkbureau. Dat geldt voor de diensten Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en het Ontwikkelingsbe-drijf. Het werk van de diensten Onderwijs, Sociale Zaken, Cultuur, Sport en Recreatie en de Brandweer verloopt niet via het wijkgericht werken. Vragen op terreinen van deze diensten die bij het wijkbureau binnenkomen worden natuurlijk wel door het wijkbureau opgepakt.

(24)

Het wijkbureau:

- is het gemeentelijk aanspreekpunt in de wijk. Bewoners en belanghebbenden kunnen er terecht met vragen en klachten, ideeën en problemen, oplossingen en suggesties die betrekking hebben op (het beheer van) hun wijk;

inventarisatie van vragen en behoeften van bewoners en analyse van de vraag, door bijvoorbeeld inspraak- en informatie-avonden, enquêtes en schouwen; stelt bewoners in staat om te participeren in de ontwikkeling van hun wijk, door bijvoorbeeld het organiseren van overleg-, project- en beheergroepen;

stimuleert bewoners om te participeren, door te laten zien dat die participatie effect heeft (schonere woonomgeving, aanleg van voorzieningen);

betrekt bewoners bij netwerken en het verder ontwikkelen van sociale infrastruc-tuur;

- zorgt ervoor dat de (uiteenlopende) belangen van de bewoners en belangheb-benden zo goed mogelijk worden meegewogen in de advisering aan het bestuur; - is het gemeentelijk aanspreekpunt voor bewoners en belanghebbenden over

besluiten van het gemeentebestuur die de wijk aangaan.

Elk wijkbureau beschikt over een eigen budget, het leetbaarheidsbudget, waaruit de wijkmanager, in overleg met de bewoners, voorzieningen kan betalen voor de verbetering van de leetbaarheid. Bijvoorbeeld: speeltoestellen, fietsenklemmen, een bankje op een pleintje, een hek rond een groenvoorziening, afsluiting binnenterrein in verband met sociale veiligheid, beplanting en bloembakken, extra verlichting, verkeersdrempels en een wijkkrant.

Vervolgens is de vraag aan de orde of de keus van de gemeente om wijkgericht te gaan werken het bedoelde effect heeft. Merkt een bewoner dat hij nu meer door de gemeente betrokken wordt bij het ontwikkelen van beleid, dat er iets gedaan wordt met suggesties en ideeën of dat zijn bezwaren tegen bepaalde ontwikkelingen serieus worden afgewogen?

Aan de hand van een aantal voorbeelden wil ik laten zien dat wijkgericht werken geen loze kreet is.

3.3 Wijkschouwen

De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Hoe goed ook een woning is, als die woning in een onvoldoende onderhouden of een vervuilde woonomgeving staat, dan kan dat bewoners veel ergernis bezorgen. De gemeente heeft zich tot doel gesteld om de stad schoner te krijgen. Dat kan misschien door veel meer te gaan vegen maar dat is een kostbare keus. Utrecht heeft er voor gekozen om de bewoners te betrekken bij het beheer van de openbare ruimte. Vanuit de gedachte dat goed beheer het beste vorm gegeven kan worden in samenwerking met degenen die er het meest mee te maken hebben, heeft de gemeente wijkschou-wen ingesteld. Schouwijkschou-wen is het bekijken van de woonomgeving tijdens een

(25)

wande-bewoners van dat gebied worden uitgenodigd om mee te lopen. Zij kunnen tijdens een wandeling aangeven wat zij vinden van de kwaliteit van de wegen, paden,

verlichting, groenvoorzieningen en speelterreinen. Er kunnen ook voorstellen voor

verbeteringen gedaan worden. De opmerkingen worden genoteerd. De schouwen

staan ook open voor raadsleden, vertegenwoordigers van beheerders en de

wijk-agent. .

De gemeente zet de opmerkingen en voorstellen op een rijtje en geeft daarbij aan welke punten snel afgehandeld kunnen worden en welke wat meer tijd zullen kosten omdat er bijvoorbeeld eerst een budget voor moet worden vrijgemaakt. De deelne-mers aan de wijkschouwen krijgen deze overzichten zodat men weet wat er met de

opmerkingen wordt gedaan, en welke kosten er mee gemoeid zijn. ,

Vorige maand zijn de ervaringen met de wijkschouwen in 1994 op een rij gezet. Dit om te zien of we op de goede weg zijn.

Op de wisselende opkomst hebben we nog geen antwoord. Er worden nu andere vormen van aankondigen uitgeprobeerd, bijvoorbeeld een aankondiging met een geluidswagen.

Alle betrokkenen zijn positief over deze nieuwe vorm van bewonersinvloed. Bewoners krijgen inzicht in wat er allemaal moet gebeuren, stellen mede de prioriteiten vast en evalueren de schouwen en de resultaten. Naast bewoners is het

ook van belang dat de beheerders meedoen. Tijdens de schouwen blijken er

regelma-tig opmerkingen of klachten te zijn die betrekking hebben op bijvoorbeeld eigendom van corporaties. Hetzelfde geldt voor de wijkagent. Investeren in beheer alleen heeft soms onvoldoende effect als er te weinig handhaving is. De ervaringen tot nu toe zijn voor de gemeente een goede reden om er mee door te gaan.

Een tweede voorbeeld van het wijkgericht werken is de vestiging van een sociaal

pension in een woonbuurt.

Tabel 3.1 Wijkschouwen 1994

Aantal wijkschouwen Aantal (bewoners-)deelnemers Aantal klachten/wensen

-waarvan binnen 3 weken opgelost - waarvan binnen 6 maanden opgelost

- waarvan op langere termijn opgelost en/of via overleg

niet opgelost of aan voldaan (wel doorgespeeld naar andere instanties)

De opkomst was zeer wisselend: van 3 tot 27 bewoners. Het gemiddelde lag op 15 bewoners. 53 800 2505 880 800 475 350

(26)

3.4 Beheerplan sociaal pension

In 1993 horen de gemeente en de bewoners van het voornemen van het kerkbestuur om een kerk in Oudwijk te verkopen. Er ontstaat onduidelijkheid in de buurt over de mogelijke toekomst. Het wijkbureau van de gemeente organiseert een informatie-avond over de plannen tot verkoop en over plannen die belangstellende kopers met de kerk hebben. De hoge opkomst geeft aan dat bewoners betrokken zijn. Veel omwonenden zijn voor het behoud van de kerkgebouwen en zijn beducht voor nieuwe functies in de kerk en de bijbehorende pastorie. De potentiële ontwikkelaars konden hun plannen toelichten en kregen door de reacties uit de zaal een indruk van de haalbaarheid. Een nieuwe bestemming voor de gebouwen moest immers door de gemeente getoetst worden aan de Algemene Leefmilieuverordening.

Een deel van de buurt bleek bij de verdere ontwikkeling van de plannen door de kopers grote moeite te hebben met de mogelijke vestiging van een sociaal pension voor 25 bewoners in de pastorie. Een initiatief van het Leger des Heils. De angst van de omwonenden blijkt vooral de doelgroep van het sociaal pension, (ex)psychia-trische daklozen, voor wie geen bestaande voorzieningen voorhanden zijn.

Het wijkbureau heeft in deze situatie voorgesteld om een beheerplan uit te werken met de gemeente, de nieuwe eigenaren en omwonenden uit de buurt. Dit beheerplan is bedoeld om mogelijke negatieve effecten van een nieuwe functie van de gebouwen in kaart te brengen en hierover beheerafspraken tussen buurt en nieuwe eigenaar/ge-bruiker tè kunnen maken.

De gemeenteraad heeft na uitgebreide inspreekacties (van voor- en tegenstanders) besloten om de vestiging van het sociale pension toe te staan. Niet alle tegenstanders zijn overtuigd maar via het wijkgericht werken hebben de bewoners veel invloed op deze nieuwe situatie in de buurt.

Uit de voorbeelden blijkt dat wijkgericht werken zich met veel terreinen van de gemeentelijke taken bezig houdt, van kleine zaken tot en met de herontwikkeling van complete wijken. Allemaal zaken waarbij de bewonersinvloed een belangrijke rol speelt.

3.5 Volkshuisvestingsbeleid

Zoals in het begin al aangegeven zou ik in het tweede gedeelte van deze bijdrage ingaan op de bewonersinvloed op het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.

Door te beginnen met het wijkgericht werken heb ik duidelijk gemaakt dat Utrecht steeds meewerkt vanuit een integraal beleid en bestuur. Dat betekent ook dat meer sectoraal beleid moet passen in de integrale benadering.

Er is de laatste jaren veel veranderd in de volkshuisvesting, niet alleen bij het Rijk maar ook bij de gemeenten en misschien wel het meest bij de corporaties.

Ook de politieke belangstelling voor de volkshuisvesting was de laatste jaren behoorlijk afgenomen. Bewoners zijn door het beleid van Heerma meer verantwoor

(27)

-geworden en volkshuisvesting moet zich· van het Rijk alleen nog beperken tot die bewoners die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien, de doelgroep. Er is gelukkig weer enige belangstelling in de Tweede Kamer voor de volkshuisvesting en met name de betaaibaarheid. Voor de grote steden, en dat geldt ook voor Utrecht, is dat een belangrijk onderwerp.

De gemeente Utrecht voelt zich verantwoordelijk voor de huisvesting van de doelgroep. De gemeente is daarvoor wel afhankelijk van met name de corporaties die de goedkope e~ betaalbare huurwoningen in hun bezit hebben. De gemeente heeft geen eigen Woningbedrijf meer. De woonruimteverdeling is overgedragen aan een samenwerkingsverband van gemeente en corporaties, Woonservice. Sinds 1 april 1995 verzorgt Woonservice de woonruimteverdeling regionaal vol~ens het aanbod-model. Directe bemoeienis met de uitvoering heeft de gemeente steeds minder. Alleen in de stadsvernieuwing voert de gemeente nog projecten particuliere woning-verbetering uit. Dat dit niet kan zonder inbreng van de particuliere eigenaren spreekt voor zich.

Volkshuisvestingsbeleid is in de nieuwe ordening beleid op hoofdlijnen. Daarnaast is volkshuisvesting ook een van de beleidsvelden waarin regionaal aan beleidsontwik-keling wordt gedaan. In het kader van deze studiedag is aan de orde of bewoners op dit beleid op hoofdlijnen invloed hebben en of de ontwikkeling van een Regionaal Volkshuisvestingsplan of de regionale woonruimteverdeling door bewoners te beïnvloeden is.

Die invloed is er zeker. In Utrecht zijn veel bewonersorganisatie, op complexniveau, op buurtniveau of meer projectmatig georganiseerd. Daarnaast zijn er ook stedelijke bewonersorganisaties als de Bundeling, de Cosbo en de Stichting Jongeren Huisves-ting. Recentelijk heeft Utrecht voor de stad de Visie Wonen ontwikkeld en binnen-kort wordt het Regionale Volkshuisvestingsplan (RVHP) vastgesteld. Bij beide nota's zijn de woonconsumentenorganisaties betrokken. De concepten van deze nota' s worden verspreid met het verzoek om commentaar. Vervolgens wordt er onder andere met de consumentenorganisaties overleg gevoerd over de conceptnota's en worden teksten aangescherpt en bijgesteld.

Hierbij plaats ik wel de kanttekening dat met name de regionale afstemming zoals bijvoorbeeld bij het RVHP of bij een regionale huisvestingsverordening ingewikkelde processen zijn. Er is veel tijd en tact nodig om tot resultaat te komen. Ik kan me voorstellen dat bewoners zich bij deze processen afvragen wat er uiteindelijk met hun inbreng gedaan is.

Naast het ontwikkelen van volkshuisvestingsbeleid op hoofdlijnen heeft de gemeente de taak om toezicht te houden op de corporaties. Een van de aandachtsvelden van het BBSH is "het betrekken van huurders bij beheer en beleid door de corporaties". De gemeente kan dit niet afdwingen maar slechts achteraf aan de hand van de jaarverslagen toetsen. De verslagen over het jaar 1993 heeft de gemeente onlangs getoetst. Hierbij werd de conclusie getrokken dat de corporaties positief bezig zijn

(28)

gen is nog wel wat mager. Vandaar dat met de corporaties afspraken zijn gemaakt over het ontwikkelen van een checklist voor dit aandachtsveld zodat er de komende jaren een nog duidelijker beeld ontstaat. Dat levert nog steeds geen mogelijkheden op om dit overleg af te dwingen maar maakt het wel nadrukkelijker een gesprekson-derwerp voor de gemeente met de corporaties in het kader van de prestatie-afspra-ken.

Met het maken van de prestatie-afspraken wil ik afsluiten. Zoals al aangegeven is het voor Utrecht van belang dat er in de stad en de regio voldoende betaalbare woningen van een goede kwaliteit beschikbaar zijn. Daarvoor moet de gemeente een beeld hebben van de omvang van de doelgroep en de omvang van de betaalbare voorraad, zowel voor de huidige situatie als voor de toekomst, voor zowel de stad als de regio. Op grond van deze gegevens kan de gemeente voorstellen doen voor het overleg met de corporaties over de ijzeren voorraad. Dit is de goede en betaalbare voorraad die in ieder geval behouden moet blijven voor de doelgroep. Duidelijkheid hierover is van belang voor de herontwikkeling van met name de naoorlogse wijken met veel corporatiebezit en weinig differentiatie. De ontwikkeling van de VINEX-Iocatie Leidsche Rijn kan een bedreiging vormen voor die naoorlogse wijken. Het is daarom van groot belang dat die herontwikkeling in goed overleg met de betrokkenen gebeurt. Hier horen voor de gemeente de bewoners nadrukkelijk bij. De corporaties zijn door de verzelfstandiging meer ondernemer geworden waarbij de bedrijfsmatige argumenten een belangrijkere rol spelen bij de investeringsbeslissingen. De gemeente heeft niet de middelen meer om dergelijke processen dwingend te sturen. Er is sprake van onderhandelen. Prestatie-afspraken komen op dezelfde wijze tot stand en zijn vervolgens het kader waarmee herontwikkelingsplannen rekening moeten

houden. Voor bewoners met lage inkomens geeft het ook zekerheid dat er voldoende

aanbod is en blijft, ook al worden er bepaalde complexen vervangen of ingrijpend aangepast. Op dit moment is een raamovereenkomst in de maak tussen de gemeente, de STUW (de plaatselijke koepel van woningcorporaties) en de Bundeling over de herontwikkeling van naoorlogse wijken. Ook dit geeft duidelijk aan dat de bewoners invloed uit kunnen oefenen.

De gemeente Utrecht, zo blijkt uit deze bijdrage, hecht aan de invloed van bewo-ners. Er wordt wijkgericht gewerkt en bewoners krijgen ook bij de ontwikkeling van beleid de kans om hun mening in te brengen. Daarnaast bestaat natuurlijk nog de mogelijkheid om in te spreken bij besluitvorming in de raadscommissies. Utrecht kent ook nog zogenaamde wijkcommissies. Dat zijn commissies van gemeenteraads-leden die zich bezighouden met een wijk en enkele malen per jaar in de wijk vergaderen. Daar kunnen de bewoners hun invloed eveneens aanwenden.

Voor het geval er nu een erg rooskleurig beeld van Utrecht ontstaat, wil ik duidelijk maken dat het klantgericht werken niet betekent dat elke wens van de klant in vervulling gaat. Utrecht wil de afstand tussen gemeente en bewoners verkleinen, de zeggenschap op wijkniveau vergroten en de vraag van bewoners en gebruikers actief

(29)

marktgericht werken. Als we plannen daadwerkelijk willen uitvoeren, dan moeten we een belangenanalyse maken. Op basis daarvan probeert de gemeente de bewoners en belanghebbenden zover te krijgen dat zij ook zelf hun steentje bijdragen aan de realisering van die plannen. Het is niet "u vraagt en wij draaien", maar "u vraagt en u draait mee"!

(30)

4

BEWONERSINVLOED OP HET BELEID VAN

VERHUURDERS

mw. J.G.M. de Jong

SCW, Sector Woondiensten, Amersfoort

SCW

Wat?

- Ca. 15.000 woningen, kamers, bedrijfsruimten, garages en bergingen - Werkgebied Gewest Eemland

- 75% sociale-huurwoningvoorraad in Amersfoort - 120 medewerkers

- Directie

=

Bestuur - Raad van Toezicht

Hoe?

- Innoverend

+

klantgericht

+

toekomstgericht - Splitsing kerntaken/ondersteunende nevenactiviteiten - Deelname experimenten

Aandacht (ver)nieuwbouw Participatie

Wijkbeheer

Nevenactiviteiten Makelaardij, Projectontwikkeling, Verzekeringen, Monumenten

Ontstaan Participatie

- vanaf 1920 gemeentelijk woningbezit 1947 oprichting SCW

- Nieuwbouw -sterke groei organisatie - Afstand klant - organisatie groter - 1970 Actiegroepen-Verwarmingskosten - Aanstelling participatie-medewerker

Externe Participatie

- Oprichting huurderscommissies/Koepel

- Onderwerpen: servicekosten, woningverbetering, onderhoud, werkzaamheden in eigen beheer

(31)

Interne Participatie - 1981 1985 1986 1987 Mengvonn - 1993

Statutenwijziging: 5 huurders in bestuur van 15 Start ontwikkeling Participatiestatuut

Loskoppeling politiek: 4 huurders in bestuur van 12 Participatiestatuut getekend.

Instelling Geschillenadviescommissie

Nieuw Participatiestatuut: Gekwalificeerd Adviesrecht

Participatie is:

: ot· " - I

Het gehele proces van geïnformeerd worden (meeweten), meespreken, het uitbren-gen van advies en meebeslissen door huurders en andere legitieme bewoners van sociale huurwoningen over beheers- en beleidszaken die het gehuurde en zijn woonomgeving betreffen en die voor hen als bewoners van belang zijn alsmede het kunnen uitoefenen van controle op de uitvoering van genomen besluiten en het meedoen in het beheer.

Belang/Doel

- Het in stand houden en het optimaliseren van het woongenot, door verbetering enlof instandhouding van de kwaliteit van de sociale-huurwoningen, de woonom-geving en het leefklimaat.

Het onderhouden en bevorderen van een goede relatie tussen huurders en SCW door democratisering van de onderlinge betrekkingen en door verkleining van de onderlinge afstand.

Het behartigen van huurdersbelangen door het betrekken van huurders bij voor hen belangrijke besluitvorming.

Participatieniveaus

Woning

Buurt (complex of aantal complexen) Totaal woningbezit SCW

Participatiegraden

Meeweten Meespreken Adviesrecht

Meebeslissen -

>

controle meedoen

Meeweten

Huurder

Huurderscommissie VHB

Geïnformeerd worden; participatie wordt beperkt tot het kennisnemen van feitelijke informatie ten aanzien waarvan in de gegeven situatie verdergaande betrokkenheid van de participanten niet goed denkbaar is.

(32)

Meespreken

De participant(en) (VHB, huurderscommissies, huurder) kan (kunnen) overleg voeren met de SCW (al dan niet op eigen initiatief) over bepaalde zaken. Hierbij is sprake van het trachten te beïnvloeden van elkaars standpunten.

Adviesrecht

De VHB en de huurderscommissies kunnen gevraagd en ongevraagd adviseren over alle onderwerpen van beheer en beleid. Daarnaast beschikt de VHB ten aanzien van bepaalde onderwerpen over een gekwalificeerd adviesrecht.

Meebeslissen

De verhuurder beslist in overleg met de participant(en), conform het bepaalde in dit statuut.

Controle

Controle op de uitvoering van genomen beslissingen die in of na overleg met de participant(en) zijn genomen. Dit kan door alle participanten binnen de eigen mogelijkheden plaatsvinden.

Meedoen

Dit betreft vormen van zelfwerkzaamheid van de participant(en) die in de traditione-le verhouding huurder-verhuurder tot het takenpakket van de verhuurder gerekend worden.

Tabel 4.1 Participatiegraden

Mee Mee Mee Gekwalificeerd

weten praten beslissen adviesrecht

Statuten V/C/H V Jaarverslag SCW V/C/H V Financiële jaarstukken V/C/H V Begroting/activiteitenplan V Financieringsplan voor VHB V/C/H V Huurcontract/algemene voor- V/C/H C V waarden Huuropzeggingsprocedure V/C/H V Servicekostencontract V/C/H V

Wijziging huurprijs i.v.m. wo- V/C/H C H

ningverbetering

Jaarlijkse huurverhoging V/C/H C V

(33)

Mee Mee Mee Gekwalificeerd weten praten beslissen adviesrecht Pakket van bijkomende

leverin-gen en diensten:

- leveringen door en diensten V/C/H C van derden

- wijziging c.q. uitbreiding van V/C/H C C het pakket

- programma en uitvoering van V/C/H C C

leveringen en diensten

-prijs van bijkomende leverin- V/C/H C C

gen en diensten Onderhoud:

- onderhoudsbeleid V/C/H C V

- planning planmatig onderhoud V/CIH C V

-uitvoering van het onderhoud C/H C

- kleur· verfwerk C/H C C

- opleveringsprocedure bij ver- V/CIH V huizing

- cahiers V/C/H C V

- vaststellen en/of wijzigen kwa- V/C V Iiteitsnormen - procedures m.b.t. huurder V/C/H C V i. v.m.onderhoudsmelding, mutatie-onderhoud, planmatig onderhoud en woningverbete-ringsprojecten

Het treffen van voorzieningen tot verbetering van het woningbe-stand en de woonomgeving:

- beleid en programmering t.a.v. V/CIH C V

verbetering van woningbestand woonomgeving

- voorbereiding en uitvoering C/H C van voorzieningen in woningl

woonomgeving

Woningwijzigingsvoorstellen per complex:

- planning C/H C

- uitvoering C/H C

Het dagelijks beheer t.a.v. ge-meenschappelijke voorzieningen:

- schoonhouden gemeenschappe- C/H C C

lijke ruimten, afvoer huisvuil

- inrichting en gebruiksregels C/H C C

(34)

Woonruimteverdeling: - procedures bij uitvoering van

het toewijzings- en plaatsings-beleid (binnen het gemeentelij-ke beleid) -woonruimteverdelings- en toewijzingsbeleid Structurering en ontwikkeling . bewonersparticipatie

v

= VHB C

=

Huurderscommisse H

=

Huurder Structuur VHB

- maandelijks overleg Woondiensten

Mee weten

c/V

V/C/H

V/C/H

- drie-maandelijks overleg met bestuur SCW - indien nodig ad hoc

Gezamenlijke huurderscommissies - Voorjaarsoverleg: huurverhoging - Najaarsoverleg: servicekosten - Indien nodig vaker

Individuele huurderscommissies - Planmatig Onderhoud - Verbeteringsplannen - Initiatief huurderscommissie - Aanwezigheid jaarvergaderingen Mee praten V/H

c

Mee beslissen v

v

Gekwalificeerd adviesrecht

(35)
(36)

5

PRESTATIE-AFSPRAKEN

mw. L. Koning

Amsterdams Steunpunt Wonen

5.1 Huurders zijn mede-investeerders

Alvorens een schets te geven van de prestatie-afspraken die op Amsterdams niveau gemaakt zijn (en op dit moment gemaakt worden) vind ik het van belang vast te stellen dat het bij het thema van vandaag niet zo zeer zou moeten gaan over het belang en het nut van bewonersinvloed op het volkshuisvestingsbeleid, want dan vindt ongetwijfeld iedereen dat dit belangrijk en nuttig is en nog veel meer van die mooie blabla woorden en daarmee is uiteindelijk nog niks gezegd.

Ik ben van mening dat huurders als mede-investeerders in de volkshuisvesting beschouwd moeten worden en daarom automatisch als serieuze en ter zake kundige gesprekspartners moeten worden beschouwd.

In tegenstelling tot sommige corporaties beweer ik altijd dat huurders wel degelijk in staat en bereid zijn om mee te denken over het brede belang van de volkshuisvesting en niet alleen maar voor het eigen belang van portemonnee en complex opkomen en dat zij vanuit hun positie als mede-investeerder niet alleen rechten, maar ook verantwoordelijkheden willen dragen.

Daarbij zijn in mijn visie actieve bewoners goud waan!. voor verstandige corporaties.

Per slot van rekening is klantgericht werken een hotitem in dienstverlenende bedrijven en de informatie die corporaties van hun actieve bewoners ontvangen kan hun alleen maar behulpzaam zijn bij de meer klantgerichte werkwijze.

Dit vereist wel een soort cultuuromslag in het denken en handelen van alle betrok-kenen bij de volkshuisvesting en dat is tegelijkertijd het lastige; geen enkele cultuur-omslag is bij wet of regelgeving vast te leggen, waarmee ik niet wil zeggen dat je niet het minimale moet vastleggen, want met onwillige honden is het nu eenmaal kwaad hazen vangen.

Echter, wanneer lokale overheden en corporaties onderkennen dat een bijdrage van actieve bewoners aan het buurt-en wijkbeheer de verpaupering van bepaalde buurten tegengaat, dat het in ieders belang is de segregatie van bepaalde buurten te bestrij-den, dat investeringen in de volkshuisvesting voor een steeds groter wordend deel uit de huuropbrengsten moeten worden bekostigd; dan vind ik het toch volstrekt logisch dat die huurders mede-investeerders zijn en derhalve een vinger in de pap willen en moeten hebben!

(37)

In Amsterdam proberen we met dit uitgangspunt te werken en dat betekent dat op een aantal gebieden bewoners vanzelfsprekend betrokken zijn bij beleidsmatige volkshuisvestingskwesties en dan niet alleen ten aanzien van de woonomgeving en het huurbeleid, maar ook bij strategische beleidsontwikkeling.

5.2 Organisatie van de Amsterdamse volkshuisvesting

Maar eerst een schets van hoe de organisatiestructuur in volkshuisvestingsland in Amsterdam in elkaar zit.

Om maar met de overheid te beginnen, wij kennen: - een college van B en W en de gemeenteraad;

- 16 stadsdeelraden, elk met hun eigen dagelijks bestuur/portefeuillehouders; - elk bestuurslichaam heeft uiteraard zijn eigen ambtelijk apparaat, dus naast de

stedelijke woningdienst, functioneren in elk stadsdeel ambtelijke sectoren wo-nen/werken, die elk weer verantwoordelijk zijn voor het opstellen van volkshuis-vestingsplannen op stadsdeelniveau.

Over de sociale verhuurders het volgende:

- er bestaan in Amsterdam 17 corporaties, met een compleet verspreid bezit door de totale stad, 11 van hen kennen een verenigingsstructuur en 6 zijn stichtingen. Enkele corporaties voeren op dit moment de discussie inzake hun toekomstige organisatiestructuur;

- er is ook de Federatie van Amsterdamse woningcorporaties.

De bewone-rs zijn, als het gaat om het sociale woningbezit, als volgt georganiseerd: - ruim 500 bewonerscommissies/verenigingen op complexniveau;

bij 8 van de 17 corporaties bestaat inmiddels een huurdersorganisatie op verhuur-dersniveau of is zo'n organisatie in oprichting;

op stedelijk niveau zijn deze bewonerscommissies en koepels voor het overgrote deel aangesloten bij de bewonersvereniging OBASA;

daarnaast bestaan op wijk- en buurtniveau weer vele andersoortige organisaties en deze worden voor een belangrijk deel ondersteund door een van de 28 wijkcentra; en al deze groepen vormen voor het Amsterdams Steunpunt Wonen (ASW), als professionele ondersteuningsinstelling , belangrijke netwerken! achterbannen waarmee zaken worden voorbereid en waar naar toe wordt teruggekoppeld. Wij zijn in tegenstelling tot de Woonbond geen vereniging, wij spreken dan ook nooit namens, maar ten behoeve van en ieder houdt het recht op zijn!haar eigen visie. En voor de volledigheid; naast het sociale woningbezit kent Amsterdam een ontel-baar aantal particuliere verhuurders. Voor een deel organiseren huurders van dit woningbezit zich ook steeds meer.

En met dit bonte gezelschap van belanghebbenden en betrokkenen proberen wij in Amsterdam te komen tot prestatie-afspraken.

(38)

Deze uitgebreide uitleg van de Amsterdamse lappendeken is nodig om inzichtelijk te maken dat bewoners op verschillende plekken en niveaus hun deskundigheid inzetten.

5.3 Gesprekspartners aan de onderhandelingstafel

Gaat het om beheer op complexniveau, dan zijn natuurlijk de belangrijkste

gespreks-partners de bewonerscommissie en de corporatie. Bij het ontwikkelen van

beheer-plannen op buurt- en wijkniveau gaat het veelal om een bundeling van het wijkop-bouworgaan, actieve bewonerscommissies, verschillende corporaties en de stadsdeel-organisatie .

Maar ook houden bewonerscommissies en wijkopbouworganen zich bezig met strategische beleidsontwikkeling op stadsdeelniveau, samen met de betrokken corporaties en het stadsdeel. Ik zal daar straks enkele concrete voorbeelden van schetsen.

De reeds bestaande bewonerskoepels op verhuurdersniveau staan veelal nog in de kinderschoenen en worden natuurlijk op dit moment heel concreet opgevreten door de beoordeling van de huurbeleidsplannen van corporaties. Enkele van deze koepels worden ook betrokken bij bijvoorbeeld het opstellen van een strategieplan van de corporatie of voeren heftige debatten over de investeringsstrategie die de corporatie al dan niet zou moeten voeren.

Bij de beleidsontwikkeling en het maken van prestatie-afspraken op stedelijk niveau moet u zich een beetje het proces van CAO-onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers voorstellen. Het ASW, de Federatie van woningcorporaties, een bestuurlijke vertegenwoordiging van alle stadsdelen en de Stedelijke Woningdienst, de wethouder Volkshuisvesting vertegenwoordigend, vormen een onderhandelingsge-zelschap waarbinnen concept-afspraken en beleidsvoorstellen worden uitgewerkt. Bereikte onderhandelingsresultaten worden teruggekoppeld naar de verschillende achterbannen, waarbij de onderhandelingspartners de verantwoordelijkheid op zich

nemen om het bereikte resultaat ook naar die achterbannen te verdedigen.

Voor een organisatie als het ASW kan een dergelijke werkwijze natuurlijk de nodige valkuilen opleveren; een moeizaam bereikt compromis moeten wij uiteraard ook naar die achterban verdedigen en tevens moeten wij ontzettend oppassen bij bepaalde onderwerpen niet op de stoel van de bewonerscommissie of bewonerskoepel te gaan zitten. Zo heeft het ASW altijd geweigerd om op stedelijk niveau huurafspraken te maken, dat is en blijft een verantwoordelijkheid voor de corporatie en de eigen bewonerskoepel, waarbij het ASW de laatste wel ondersteuning kan bieden. Sommi-ge corporaties wilden in het begin nog wel eens de truc uithalen om naar hun eiSommi-gen bewoners te roepen; dáár hoeven we niet met jullie over te overleggen; dat hebben we al met het ASW afgesproken! Deze les hadden we natuurlijk snel geleerd want onmiddellijk hing een boze bewonerscommissie aan de lijn en moest deze vorm van misbruik worden rechtgezet. Over wat voor soort prestaties hebben we het nou

Cytaty

Powiązane dokumenty

Centonista, sięgając do opisu święta boga Apollona 14 , nawiązuje do pierwszego dnia święta Przaśników, kiedy ucznio- wie pytają Jezusa, gdzie chce urządzić paschę

Brian Daley zastanawia się, czy można mówić o jednej, pojedynczej nadziei wczesnego Kościoła, czy raczej o wielu nadziejach i lękach; jaka jest relacja wiary

Szczególna bliskość Maryi z Bogiem, przejawiająca się w Jej zasłu- chaniu w Jego słowo, utożsamieniu Jej myśli i woli z Jego zamysłami i wolą, nie tylko rozbudza w Niej

Jeszcze jedną kwestią wartą poruszenia jest kwestia tezy postawionej przez autorów we wstępie, ale na którą nie udało mi się zna- leźć odpowiedzi w tekście.. Teza owa zakłada

obiektów

Celem tej pracy jest próba odpowiedzi na pytanie czy studenci AWF różnią się poziomem empatii i obciążenia stresem od studentów z innych uczelni.. Przedmiotem

Ważne jest to z tego powodu, że problem religii, jako swoistej relacji między- człowiekiem a Bogiem, jest - jak powszechnie wiadomo - w naszych czasach ciągle

zofów, bardzo rzetelnie wymóg jasnego formułowania pojęć, którym próbuje się nadawać nowe znaczenie. Jest jednak sprawą bardzo dyskusyjną, czy wypracowane przez